Nieuws

25 jaar bijensterfte

Het aantal meldingen van bijensterfte door gewasbeschermingsmiddelen daalt. Waren er 25 jaar geleden gemiddeld 28,5 meldingen door spuitschade, nu zit dat op 14,8. Al 25 jaar volgt een werkgroep de spuitschade bij bijen.

In 1990 richtte dr. P.A. Oomen van de Plantenziektenkundige Dienst (PD) een werkgroep op om jaarlijkse gevallen van bijensterfte door bestrijdingsmiddelen te inventariseren. In de Werkgroep ‘Bestuivende insecten en gewasbeschermingsmiddelen en biociden', die nog steeds bestaat, zitten bijenhouders, overheidsinstanties (NVWA, CTGB) en organisaties uit land- en tuinbouw (Nefyto, DLV Plant. LTO Nederland, Artemis). Vakblad Bijenhouden maakte in twee artikelen een samenvatting van de ontwikkelingen. De ontwikkeling in de eerste tien jaar is te lezen in het eerste artikel 25 jaar registratie in Nederland. Het tweede artikel beschrijft de situatie tot 2015.

Organosfosfaten

Opvallend is dat er vooral in het begin veel meldingen van spuitschade waren. Zo waren er in de periode 1990 tot 1995 gemiddeld 28,5 meldingen per jaar waarbij jaarlijks gemiddeld 200 volkeren betrokken waren. In een beperkt aantal gevallen, wanneer een dader in beeld was, werd ook uitgezocht om welk middel het ging. Meestal ging het om middelen uit de groep van organofosfaten.

Piekjaren

Het gemiddeld aantal meldingen nam nadien geleidelijk af, maar er waren wel enkele jaren met veel meldingen. Zo was 1996 een piekjaar met 175 meldingen waarbij 1562 volkeren betrokken waren. Het had te maken met bespuitingen met dimethoaat, parathion en parathion-methyl voor bestrijding van bladluizen op aardappelen. Andere piekjaren waren er in 2001 en 2003. In 2003 ging het weer om dimethoaat dat in aardappelen voor bijensterfte zorgde. De toepassing van die middelen zijn naar aanleiding van deze meldingen beperkt. Die middelen op basis van parathion en parathion-methyl zijn nu niet meer toegelaten. Dimethoaat mag alleen in de glastuinbouw worden toegepast.

Neonicotinoïden

Vanaf 2009 is er in de commissie regelmatig gesproken over de effecten van neonicotinoïden en fipronil naar aanleiding van de vermoedens van toxicoloog Henk Tennekens dat neonicotinoïden voor bijensterfte zorgen. Maar een oorzakelijk verband kan nog niet steeds worden gevonden, schrijft het artikel.

Tot 2014 werden dode bijen alleen onderzocht op de aanwezigheid van gewasbeschermingsmiddelen als er een dader in beeld was. Nu worden alle verdachte bijenmonsters onderzocht met een toets die 280 verschillende stoffen kan detecteren. Een goede zaak, schrijft het vakblad, omdat vaak niet bekend is of bijensterfte wel of niet te maken heeft met een gewasbeschermingsmiddel. Die verandering in aanpak heeft te maken met de politieke ontwikkelingen rondom bijensterfte en het verlies van volken.

(Bron foto: Thinkstock)