Nieuws

Veelzijdige lupine in trek

Lupine wordt vooral gebruikt als groenbemester en veevoer. Het gewas sluit echter ook aan op huidige voedingstrends door het hoge eiwit- en vezelgehalte in de zaden. Er is daarom meer belangstelling voor de teelt en gebruiksmogelijkheden.

Lupinen bevatten alkaloïden, bitterstoffen, die in hogere concentraties ook giftig zijn. Voor consumptie moeten de zaden lange tijd geweekt en gespoeld worden om de bitterstoffen uit te wassen. Daarom zijn er zoete lupinerassen ontwikkeld die een lage concentratie bitterstoffen hebben. Zaden van deze rassen kunnen zonder voorbewerking gebruikt worden in de veevoer- en voedingsmiddelenindustrie in bijv. brood, gebak en hoogkwalitatieve vleesvervangende producten.

De soorten L. angustifolius (blauwe lupine) en L. albus (witte lupine) worden hiervoor vooral gebruikt, L. luteus (gele lupine) in veel mindere mate. Australië, Duitsland, Wit Rusland en Chili zijn de grootste producenten. In Australië heeft sinds 1960 een veredelingsprogramma zoete L. angustifolius rassen voortgebracht met een goede opbrengst; men spreekt daarom ook wel van Australische lupine.

In Nederland wordt lupine nog niet zoveel geteeld, ook omdat de oogstzekerheid niet optimaal is en lupine niet goed gedijt op kalkrijke gronden. Lupine heeft echter veel mogelijkheden, met name voor de biologische sector, en kan een goede aanvulling zijn in het teeltplan. Het Louis Bolk Instituut heeft teelthandleidingen voor de drie lupine soorten geschreven. Daarnaast zijn er in het kader van het programma Groene Veredeling proeven gedaan om witte lupinerassen te selecteren die geschikt zijn voor teelt op klei.

Geschiedenis

Wilde L. albus, L. luteus en L. angustifolius komen in het middellandse zee gebied voor. De teelt van lupine is al heel oud en waarschijnlijk werd L. albus voor het eerst geteeld in het oude Griekenland (2000 jaar v. Chr.). De zaden van deze witte lupine werden, na weken en spoelen, gegeten door mens en dier. Gele lupine en blauwe lupine werden later in het middellandse zee gebied geteeld, vooral als veevoer. Zoals alle peulvruchten heeft lupine het vermogen om stikstof te binden en al in de Romeinse tijd werd lupine geteeld als groenbemester omdat men zag dat grond hierdoor verbeterde.

Teelt in Noord Europa

De teelt in noordelijke landen in  Europa kwam veel later. Frederik de Grote stimuleerde rond 1780 de teelt van witte lupine om arme gronden te verbeteren, dit werd echter geen succes. Gele en blauwe lupine rijpen eerder af en waren beter aangepast aan het korte groeiseizoen van Noord Europa. Hierdoor verspreidde de teelt van deze soorten zich, vooral op zure, zandige gronden. In 1840 werd gele lupine voor het eerst in Oost-Duitsland op grote schaal geteeld. Het gewas werd ook als veevoer gebruikt en er kwamen regelmatig vergiftigingen van de veestapel voor, o.a. door de bitterstoffen.

De Duitse plantenveredelaar Dr. Reinold von Sengbusch heeft in 1928 een methode gevonden om de hoeveelheid alkaloïden te bepalen en hiermee werd zaad van afzonderlijk geoogste planten van gele lupine onderzocht. Een drietal planten bleken alkaloïdvrij te zijn en met deze planten is de veredeling van bittervrije (zoete) gele lupine opgezet. Ook bij witte en blauwe lupine zijn door veredeling zoete rassen gekweekt die zonder voorbewerking kunnen worden geconsumeerd.

In de tweede helft van de 20ste eeuw was er in Europa echter weinig belangstelling voor de teelt van lupine. Vanaf de tweede wereldoorlog werden grote hoeveelheden goedkope soja naar Europa geëxporteerd. Dit wordt nu om verschillende redenen minder duurzaam geacht, waardoor lupine weer meer onder de aandacht komt. In Duitsland wordt lupine ‘das Soja des Nordens’ genoemd.

Recepten

In het kader van een afstudeerproject voor de kunstacademie hebben twee studenten onderzoek gedaan naar alle mogelijkheden van lupinemeel en lupine bonen: 'Eerherstel voor Lupine als voedingsmiddel'. Na het uittesten van recepten hebben ze een kookboek uitgegeven en een bedrijf opgericht om lupine als voedingsmiddel verder te ontwikkelen en te promoten.

Genetische bronnen

Tijdens het ontwikkelen van o.a. bittervrije rassen is gebruik gemaakt van een beperkt aantal planten. Hierdoor is de genetische variatie in het assortiment niet groot: de oorspronkelijke variatie is door een “bottleneck” gegaan. Om nieuwe eigenschappen in lupine te krijgen kan teruggegrepen worden naar materiaal wat in eerdere veredelingsprogramma’s ontwikkeld is en wat in het verleden in natuurlijke populaties verzameld is. Dit materiaal wordt bewaard in genenbanken en is beschikbaar voor onderzoek en veredeling.

(Bron foto: CGN)