Nieuws

In het GLB is een gebiedsgerichte aanpak nodig om de doelen voor klimaat, milieu en biodiversiteit voor 2030 te helpen behalen

Peilverhoging veenweidegebieden en extensivering rond Natura 2000 gebieden zijn essentieel voor doelbereik. Boeren kunnen gericht worden gecompenseerd voor de extra beperkingen en inspanningen door 30% van het GLB-budget in de eerste pijler over te hevelen naar de tweede pijler. De gevolgen voor boereninkomens kunnen in absolute zin beperkt blijven, maar variëren wel per sector.

Dit zijn bevindingen die komen uit scenario’s die Wageningen University & Research heeft geanalyseerd met het oog op de beste besteding van GLB-gelden bezien vanuit een zo goed mogelijk doelbereik. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De vraag hierbij was om opties te verkennen voor het Nationaal Strategisch Plan, het NSP, om met het beschikbare budget van ongeveer 800 miljoen euro per jaar verschillende doelen (economie, klimaat, milieu, biodiversiteit en landschap) zo goed mogelijk in te vullen.

Het onderzoek laat zien dat de grote opgaven voor met name klimaat en stikstof zo specifiek zijn voor bepaalde gebieden in ons land dat daar, overigens ook buiten het GLB, gericht geld naartoe moet.

Peilverhoging

Voor het klimaat is verhoging van het grondwaterpeil in 80.000 hectare veenweide, zoals afgesproken in het klimaatakkoord, verreweg de meest economische manier om het doel voor 2030 te realiseren. De CO2-emissie van de landbouw komt namelijk voor een groot deel voort uit de Nederlandse veenweidegebieden en vernatting dringt die effectief terug. Een keuze voor andere oplossingen maakt dat de landbouw zijn doelen niet zal kunnen halen, of er moet veel belastinggeld bij. Afhankelijk van de vormgeving kan peilverhoging met de beschikbare GLB-gelden zodanig worden gecompenseerd, zodat de betreffende boeren in veenweidegebieden er geen nadeel van ondervinden. Dat kost naar schatting 40 miljoen per jaar.

Bufferzones

Extensivering van de landbouw is nodig in 250-meter brede bufferzones rond Natura 2000-gebieden om daar minder stikstof te laten neerslaan. Het gaat hierbij om zo’n 160.000 hectare. Extensivering betekent dat er minder vee per oppervlak land moet komen en dat akkerbouw minder milieubelasting geeft door bijvoorbeeld minder gebruik van mest en door het grondwaterpeil hoger te zetten. De studie laat zien dat er een optie is waarin boeren vanuit de GLB-gelden volledig kunnen worden gecompenseerd voor het inkomensverlies dat dat met zich meebrengt. De daarmee gemoeide GLB-uitgaven bedragen dan circa 100 miljoen per jaar.

Ecoregeling niet landelijk maar regionaal invullen

Het nieuwe GLB introduceert de ecoregeling, een subsidieregeling voor prestaties die boeren vrijwillig leveren om klimaat, milieu en biodiversiteit te verbeteren. Het blijkt dat een landelijk uniforme regeling onvoldoende kan helpen om de doelen te realiseren. Wanneer boeren kunnen kiezen uit een landelijk menu met activiteiten loopt de effectiviteit voor klimaat en stikstof met een factor 10 terug omdat de opgaven zich vooral voordoen in bepaalde gebieden. Per gebied is daarom een ander menu nodig. Maar zelfs dan kunnen de afspraken uit het klimaatakkoord en voor stikstof niet worden gerealiseerd zonder ook in te zetten op peilverhoging in de veenweide en bufferzones rond Natura 2000-gebieden.

Gevolgen voor het boereninkomen variëren per sector

Compensatie van boeren voor maatregelen in de veenweide en rond Natura 2000-gebieden is alleen mogelijk in scenario’s waarin het benodigde budget wordt overgeheveld van de eerste pijler (het Europees Landbouw Garantie Fonds waaruit de inkomenssteun wordt betaald) naar de tweede pijler (het Europese Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling waaruit andere vormen van steun worden betaald, zoals voor innovatie, jonge boeren en agrarisch natuurbeheer).

De gevolgen van die overheveling voor het boereninkomen blijven gemiddeld over alle bedrijven beperkt tot 4300 euro per jaar minder bij 40% overheveling, 3000 euro minder bij 30%, en 1500 euro minder bij 20% ten opzichte van de huidige 10% overheveling. Voor specifieke sectoren kunnen de gevolgen echter aanzienlijk zijn. Voorbeelden zijn de akkerbouw in de Veenkoloniën, de graasdierbedrijven en de extensieve melkveehouderijbedrijven, waar de berekende inkomensverliezen op kunnen lopen tot 20 procent of meer van het bedrijfsinkomen.

Verlies aan inkomen speelt vooral bij bedrijven met een groot areaal aan grond. Dit zou deels kunnen worden ‘gecorrigeerd’ door herverdeling van de steun van bedrijven met een bovengemiddeld inkomen naar bedrijven die steun harder nodig hebben.

Nieuwe GLB vraagt omslag in denken

De huidige filosofie achter het GLB is dat alle boeren een gelijk steunbedrag per hectare moeten krijgen. Het nieuwe GLB is echter gericht op het realiseren van doelen, in antwoord op maatschappelijke opgaven. Advies aan het ministerie van LNV is om in te zetten op een omslag van het GLB als instrument voor gelijke inkomenssteun per hectare voor alle boeren, naar een GLB dat gebiedsgericht oplossingen biedt voor specifieke opgaven en daarbij boeren steunt in de gevolgen die dat voor hen heeft.

Achtergrond

Op 1 januari 2023 treedt het herziene GLB in werking. Lidstaten moeten beslissen hoe zij de GLB-middelen besteden. Voor Nederland gaat het om ongeveer 800 miljoen euro per jaar. Lidstaten moeten in hun NSP doelen stellen op economisch, ecologisch en sociaal gebied en voor kennis en innovatie. Ze worden erop afgerekend of ze die doelen halen. De doelen moeten volgen uit een probleemanalyse. Een deel van de inkomenssteun (25%) moet worden besteed aan de ecoregeling, een vorm van prestatiebetalingen die toegankelijk is voor alle boeren.

Voor innovatie, groene doelen en gebieden met natuurlijke handicaps (bijvoorbeeld berggebieden of gebieden onder zeeniveau) en/of beperkingen vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijnen en de Kaderrichtlijn Water mag maximaal 40% van het geld in de eerste pijler van het GLB (klassieke inkomenssteun) worden overgeheveld naar de tweede pijler (plattelandsontwikkeling, agrarisch natuurbeheer en innovatie). Sommige instrumenten zijn effectiever of goedkoper dan andere.

Het rapport beschrijft alle opgaven in relatie tot het GLB in detail met als referentiejaar 2030 en geeft scenario’s om die te vervullen. Het geeft daarmee handvatten hoe je het GLB-geld effectief kunt inzetten. Ook wordt erin bekeken hoe je met zo min mogelijk geld zoveel mogelijk kunt doen en wat daarvan de gevolgen zijn voor het boereninkomen en realisatie van de doelen van het kabinet voor klimaat en biodiversiteit.