Nieuws

Bosmieren in de knel

Bosmieren spelen een belangrijke rol in het ecosysteem van het bos. Maar het gaat niet goed met die bosmieren. Het aantal nesten neemt af. Stikstofdepositie zou een mogelijke verklaring voor die teruggang kunnen zijn.

Als predatoren van kleine ongewervelde dieren, spelen rode bosmieren een belangrijke rol in het ecosysteem van het bos. Ze kunnen bevolkingsexplosies van schadelijke insecten beperken. Om die reden zijn bosmieren in de 20e eeuw zelfs uitgezet. Maar het gaat niet goed met de bosmieren, schrijft onderzoeker Bram Mabelis in een artikel in Vakblad Natuur Bos Landschap. Hij constateert dat het aantal nesten van bosmieren sinds het begin van de jaren tachtig sterk is afgenomen. In het artikel gaat hij in op mogelijke oorzaken voor die achteruitgang.

Minder nesten

In zijn artikel noemt hij vier verschillende soorten bosmieren: de kale bosmier (Formica polyctena) en de behaarde bosmier (Formica rufa) de zwartrug-bosmier (Formica pratensis) en de de stronkmier (Formica truncorum). De eerste twee soorten zijn vrij algemeen. De laatste soort is een boreale soort die alleen in de omgeving van Ommen voorkomt. Hij beperkt zich in zijn artikel daarom tot de eerste drie soorten.

Al sinds het begin van de jaren tachtig houdt Mabelis zich bezig met onderzoek naar bosmieren. Hij constateert dat het aantal nesten terugloopt. Zo is in een gebied in noordoost Twente het aantal het aantal nesten afgenomen van 148 nesten in 1986 naar 15 nesten in 2014. Er zijn verschillende natuurlijke bedreigingen voor bosmieren zoals ziekte, predatie door spechten, gewroet door zwijnen en de roof van mierenpoppen. Maar die kunnen de sterke achteruitgang niet verklaren. Mabelis denkt dat de veranderde vegetatie als gevolg van een hoge atmosferische stikstofdepositie een verklaring kan zijn.

Sikstofdepositie

In zijn artikel licht hij toe hoe dat werkt. Bosmieren bouwen hun nesten bij voorkeur op plekken die wat open zijn en die voldoende zonnewarmte kunnen ontvangen voor een snelle ontwikkeling van het broed. Maar door de verrijking van de bosbodem met stikstof groeien die plekken veel sneller dicht. In een open bos is de bodem tegenwoordig echter vaak bedekt door een dichte grasmat van bochtige smele. Voor mieren is dat lastig. Het kost te veel energie om de prooien er doorheen te slepen.

Een andere factor die een rol kan spelen is de beschikbaarheid van honingdauw, het afscheidingsproduct van bladluizen. Honingdauw is een belangrijke energiebron voor mieren. Wat Mabelis is opgevallen, is dat er veel minder mierenpaden van het nest naar de bomen met bladluizen lopen dan dertig jaar geleden. En die paden worden minder druk belopen. Neemt het aantal bladluizen af? De vegetatie kan van invloed zijn op die beschikbaarheid. Bladluizen komen vooral voor op inheemse soorten als grove den, berk en eik. Exoten als Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik en douglasspar zijn voor bosmieren minder van belang.

Beheer

Een terreinbeheerder kan niets aan de stikstofdepositie doen, maar hij kan wel maatregelen nemen om de mieren te helpen, schrijft Mabelis. Zo kan hij de zoomvegetatie op de overgang van landbouwgrond naar bos gefaseerd maaien. Zo creëert hij plekken die gunstig zijn voor bosmieren.

(Bron foto: Markéta Machová via Pixabay)