Nieuws

DNA-sporen in natuur kunnen exoot verraden

Dieren laten altijd DNA achter, zoals in water, keutels of knaagsporen (speeksel). Het opsporen van soorten met 'environmental DNA' staat in de belangstelling. Zeker ook betreffende invasieve exoten.

Stichting RAVON schreef in opdracht van Bureau Risicobeoordeling & Onderzoeksprogrammering (BuRO)* een rapport over de toepassingen, beperkingen, betrouwbaarheid, kosteneffectiviteit, voorzorgsmaatregelen en randvoorwaarden van de environemtal DNA-methode (eDNA). De methode is immers relatief nieuw, waardoor over het gebruik van eDNA nog veel vragen bestaan.

Water versus land

In het rapport Environmental DNA wordt per habitattype uitgelegd wat de mogelijkheden zijn. Zo zorgt water automatisch voor verspreiding van DNA waardoor een soort zelf niet eens opgemerkt hoeft te worden om haar aanwezigheid aan te tonen. Op het land is het nodig om echt diersporen op te sporen zoals uitwerpselen of knaagsporen. Ravon merkt op dat eDNA daarmee maar een klein voordeel biedt ten opzichte van traditionele methoden. Ook het zoeken naar diersporen kan tijdrovend zijn. Het kan wel een oplossing bieden als de soorten zelf zich zelden laten zien.

Invasieve exoten

In het rapport wordt gesteld dat de eDNA-methode een cruciale rol kan spelen ten aanzien van invasieve exoten. De methode kan immers, in het bijzonder in aquatische milieus, invasieve exoten aantonen in lage dichtheden. RAVON meldt dat vroege signalering van invasieve exoten ('een belangrijke bedreiging voor de biodiversiteit en kunnen leiden tot wereldwijde homogenisatie') van cruciaal belang is.

Zeldzaam en verstopt

Uiteraard leent de eDNA-methode zich ook voor het (vroeg) signaleren van zeldzame/bedreigde diersoorten. Zo is de methode reeds ingezet om de bedreigde gevlekte witsnuitlibel (Leucorrhinia pectoralis) en bedreigde groene glazenmaker (Aeshna viridis) op te sporen – zie artikel Environmental DNA als inventarisatiemethode voor libellen. In Nederland is de methode ook reeds toegepast voor moeilijk vindbare dieren, zoals de noordse woelmuis en waterspitsmuis (Met eDNA op het goede spoor - Noordse woelmuis en waterspitsmuis beter in beeld).

Nog een voorbeeld, ook genoemd in het libellen-artikel, van een lastig vindbaar dier is de grote modderkruiper (Misgurnus fossilis). In het artikel Op jacht naar DNA - Effectief zoeken naar grote modderkruipers wordt dit dier 'één van de moeilijkst te inventariseren vissen in Nederland' genoemd. In dit artikel in Visionair wordt stilgestaan bij de onderzoeksmethode die volgens de redactie een 'grote toekomst tegemoet lijkt te gaan bij de monitoring van in water voorkomende soorten'.

* Het Team Invasieve Exoten (TIE) maakt deel uit van het BuRO en ondersteunt het ministerie van Economische Zaken bij het exotenbeleid. BuRO is zelf onderdeel van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit.


(Bron foto: Pixabay)