Nieuws

Lantaarntjes gevoelig voor neonicotinoïden

Het gaat niet goed met de insecten, hun aantallen nemen af. Ook het aantal libellen lijkt af te nemen. Uit onderzoek blijkt dat de aanwezigheid van residuen van neonicotinoïden in het oppervlaktewater een rol kunnen spelen bij die achteruitgang.

Dat het niet goed gaat met de insecten, blijkt uit diverse onderzoeken. De Vlinderstichting meldde in 2018 dat de achteruitgang van dagvlinders in 25 jaar zo'n 40% is. Bij libellen leek het lang goed te gaan, maar ook die blijken nu ook in aantallen af te nemen. In een artikel in 'Vlinders' schrijft de Vlinderstichting dat neonicotinoïde mogelijk een rol kunnen spelen bij die achteruitgang.

Neonicotinoïden

Neonicotinoïden zijn insecticiden die niet alleen schadelijk zijn voor plaaginsecten, maar ook voor andere insecten. De middelen die tot de groep van de neonicotinoïden horen, zijn verwant aan nicotine. Daartoe behoren middelen met werkzame stoffen als imidacloprid, clothianidin, thiamethoxam en thiacloprid. Ze worden vaak in verband gebracht met bijensterfte. Mede hierom is de toelating van veel neonicotinoïden in Nederland voor buitengebruik sterk beperkt, maar ze mogen in sommige teelten nog nog wel gebruikt worden.

Insecten komen op verschillende manieren in aanraking met die middelen. Neonicotinoïden zijn systemische middelen. Ze worden opgenomen in de plant zodat insecten er via bloembezoek mee in aanraking komen. Daarnaast kunnen de middelen via afspoeling of drift ook in het oppervlaktewater terecht komen. in veel sloten in Nederland worden neonicotinoïden aangetroffen, vaak in concentraties boven de vastgestelde normen (voor thiacloprid 0,11 μg/l), meldt de Vlinderstichting.

Vertraagde ontwikkeling

Het was tot voor kort niet goed bekend wat het effect was van neonicotinoïden op waterorganismen, inclusief libellenlarven. Uit onderzoek blijkt dat veel waterorganismen in de sloot gevoelig zijn voor de neonicotinoïden zoals watervlooien, waterpissebedden en haften. Om te kijken of libellen ook gevoelig zijn, zijn experimenten uitgevoerd met larven van het lantaarntje, de meest verspreide libellensoort in Nederland.

De larven van deze libel zou in elke sloot in Nederland moeten kunnen voorkomen. Maar de soort lijkt in aantal achteruit te gaan. Er zijn al gebieden waar de soort niet meer aangetroffen is. Uit het onderzoek blijkt dat larven van het lantaarntje wel overleven in water dat verontreinigd is met thiacloprid, maar dat de ontwikkeling vertraagd wordt. Dat is onder natuurlijke omstandigheden gevaarlijk. Voor de larven neemt de kans op overleven af. Uit het onderzoek blijkt nu dat onder natuurlijke omstandigheden er minder larven overleven. De vlinderstichting concludeert daarom dat neonicotinoïden ook op de stand van libellen een negatief effect kan hebben.

(Bron foto: skeeze via Pixabay)

Links

(3)